Column
Opinie

Risicohouding: eerst definiëren, dan meten

Risicohouding meten door te vragen of de klant een groot verlies kan dragen, is prima. Pogingen om verder te gaan en allocaties aan te merken als meer of minder risicovol, blijken een stuk lastiger.

Negentien jaar lang werkte ik in Kuala Lumpur (Maleisië) waar de universiteit deelnam in het nationale  pensioenfonds. Werkgever en werknemer storten iedere maand een premie in dat fonds (uit het inkomen na belasting). Het fonds belegt collectief en schrijft ieder jaar een percentage dividend bij op elke individuele rekening – een conservatief berekend percentage, zodat het fonds niet hoeft te korten in een slecht jaar, maar zelfs dan nog een beetje aan dividend kan bijboeken. 

Na emeritaat  en vertrek uit Kuala Lumpur haalde ik de eindsom op en belegde die met hulp van HSBC. De adviseur, mijn echtgenote en ik kwamen uit op een mix van drie fondsen: een thematisch internationaal aandelenfonds, een global dividend fonds en een obligatiefonds dat belegt in Aziatische overheids- en bedrijfsobligaties (dit jaar vooral in het Midden-Oosten en India). De adviseur vertelde dat HSBC de twee aandelenfondsen karakteriseert met een 4 op een risicoschaal van 1-5, en het obligatiefonds met 2, ofwel minder riskant. 

De koersgrafieken laten natuurlijk zien dat een obligatiefonds (duratie een bescheiden 3,5 jaar) in een slecht jaar als 2022 minder verlies lijdt dan een aandelenfonds.  Dat speelt zeker een grote rol bij de classificatie door HSBC. Dan blijft buiten beschouwing  dat op de lange duur een obligatiefonds veel gevoeliger is voor inflatierisico. De aandelenbeurs kan hevig dalen maar heeft een relatie met de nominale economie en gaat daar op langere termijn dus in mee. Als echter de inflatie in Saudi-Arabië of in India toeneemt en de wisselkoers van die landen devalueert, is dat een lelijke klap  voor vastrentende beleggers met een euro- of dollarperspectief.

Is bij HSBC de mate van risico dus vooral een kwestie van de kans op zwaar verlies, Robeco probeerde ooit om risico direct te meten via de volatiliteit. Een geel of groen fonds was minder volatiel dan een fonds met een rood etiket. Na een paar jaar kreeg mijn vakgroep aan de EUR de kans om deze metriek te evalueren. Toen bleek dat de rangorde van de volatiliteit over die betrekkelijk korte periode niet spoorde met de “kleur” van de Robeco-fondsen. Er is uiteraard geen garantie dat standaarddeviaties door de tijd heen stabiel zijn en zich statistisch gehoorzaam gedragen in overeenstemming met de afweging tussen risico (standaarddeviatie) en rendement (gemiddelde). Robeco wist dat natuurlijk ook, had een poging gedaan om de beleggers zo te helpen met hun risicoafweging, maar stopte na een paar jaar weer met de gekleurde fondsen. Te veel klanten hadden naïef gehoopt dat het rode fonds met het hogere risico het ook altijd beter zou doen dan het gele of groene fonds. Maar was dat zo, dan zou het rode fonds niet extra riskant zijn. 

Pensioenfondsen zullen nooit alle zakelijke waarden beleggen in schilderijen, of al hun vastrentend bezit in obligaties van een enkel land, dus risicoverminderende spreiding is gegarandeerd. Pogingen om verder te gaan en etiketten te plakken op fondsen of op de allocatie over categorieën is lastig en kan beter niet te intensief worden geprobeerd.

Eduard Bomhoff is oud-hoogleraar economie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, Nyenrode Business Universiteit en Monash University. Dit is een voorpublicatie van zijn column in IO Instutioneel, de krant voor institutionele beleggers die op 29 juni bij geregistreerden wordt bezorgd.